zaterdag 29 maart 2014

6 Sittard

Sittard is een gezellig stadje, oud en overzichtelijk klein, met leuke terassen. We nemen plaats op een terras op de Markt bij de St. Michielskerk. Ik was van plan een witbiertje te bestellen, maar om vraag en aanbod uit te leggen kan ik beter een portie aardbeien met slagroom nemen. Daar is het bovendien het seizoen voor, en een portie kost maar euro 3,50, wat mij betreft een koopje.
Nu weet elke lezer vermoedelijk wel hoe vraag en aanbod werken, en dat het een belangrijk onderwerp in de economie is. De Nobelprijswinnaar Paul Samuelson grapte al eens dat je er weer een econoom bij hebt als je een papegaai de woorden vraag en aanbod leert. Wat minder mensen beseffen is dat de markt er toe leidt dat alleen de marginale kosten in de prijs worden vergoed. Leuk voor ons consumenten, sneu voor de meeste boeren en andere producenten.

Stel dat de ondernemer die het terras hier even verderop exploiteert, inschat dat zijn marginale kosten voor een coupe aardbeien maar drie euro is (omdat hij een goedkope stageiare heeft of een adresje bij een boer waar hij goedkoop die verse aardbeien haalt), dan is het voor hem aantrekkelijk om ze voor bijvoorbeeld euro 3,25 aan te bieden en lekker een kwartje winst te maken. Dat trekt misschien klanten weg van het terras waar ik nu zit en er zijn ook nieuwe klanten; mensen die 3.50 te duur vondenen dan liever bij de cafetaria aan de overkant een Magnum nemen, maar die nu switchen. Substitutie (van ijs door aardbeien) noemen economen dat. Bij 3.25 worden er dus meer aardbeien verkocht dan bij 3.50.

Als er iets verderop aan de Markt in Sittard nog een derde terras is, en als dat ook een marginale kostprijs heeft van 3.00 euro, zal die de neiging hebben tot de markt van aardbeiencoupes toe te treden en 3.10 of zelfs nog iets lager te gaan zitten. Op "mijn" terras zijn er dan zoveel mensen die switchen naar de andere terassen ("laten we die maar nemen, die ziet er ook leuk uit en de aardbeien zijn hier goedkoop"), dat deze ondernemer gedwongen is zijn prijs te verlagen. Of er mee op te houden. Dankzij de concurrentie neigt de prijs dus naar 3.00, de prijs waarvoor iemand nog net wil aanbieden - zijn marginale kosten. En de uitbater van het terras waar ik 3.50 euro betaalde zal zijn prijs en zijn kosten moeten verlagen, anders maakt hij fors verlies en dat hou je misschien wel lang, maar niet eeuwig vol. Tenzij hij klanten blijft trekken die 3.50 willen betalen omdat hij ook een mooi uitzicht op de St Michielskerk of het landschap biedt, of het eerste terras langs de route is waar uitgeputte mensen als ik neerploffen.
Om concurrentie te laten werken hoeft overigens lang niet iedereen prijsgevoelig te zijn. Als de groep die van terras wil switchen maar groot genoeg is om veel lege stoelen te veroorzaken.

Natuurlijk, - en niet uit te sluiten is dat dit in een dorp of stadje ook gebeurt -  zouden de terrasexploitanten kunnen afspreken de prijs gewoon allemaal op 3.50 te zetten en zo de concurrentie te beperken. Dat mag niet, want dat is slecht voor de consumenten en hun welvaart. De Mededingings Autoriteit ziet daar op toe, maar op kleinere schaal is het lastig te controleren. En op grotere schaal soms ook, zo leerden we uit de bouwfraude. Vooral de uitbater met de marginale kostprijs van 3.50 heeft daar natuurlijk veel belang bij, maar ook de anderen krijgen bij 3.00 alleen hun marginale kosten vergoed, niet hun totale kosten. Samenspanning, kartelvorming ligt al snel op de loer. Behalve als er miljoenen aanbieders zijn (zoals bij boeren): daar is de kartelvorming maar lastig te organiseren, hoewel er door de jaren heen door "vakbonden" steeds weer pogingen ondernomen worden.

Bij aardbeientelers en boeren werkt de concurrentie net zo als op de Sittardse terrassen. Alleen neemt het wat meer tijd in beslag: de restaurants kunnen morgen aardbeien inkopen en op de kaart zetten, maar een aardbeienteler of aardappelteler kan meestal pas volgend seizoen de productie uitbreiden met een extra oppervlakte. De melkveehouder kan misschien met wat meer voer op korte termijn de productie nog een paar procent opkrikken (wat overigens genoeg is voor een forse prijsdruk), slachtkuikens zijn in zes weken slachtrijp, maar bij aardappelen duurt het een jaartje (hoewel er bij sommige producten ook concurrentie is van het zuidelijk halfrond waar onze winter hun [oogst]zomer is).

Het vervelende van de landbouw is dat het een bedrijfstak is met relatief veel vaste kosten en lage marginale kosten. Wie al tien ha uien teelt kan volgend jaar met bestaande machines heel goedkoop ook elf ha uien telen. Bij rundvlees en granen zijn er heel extensieve productiesystemen (bijvoorbeeld in de VS en Argentinie) waar je voor weinig kosten de productie kunt vergroten. Die lage marginale kosten bepalen de marktpriijs. Door de goede productieomstandigheden hebben ook veel Nederlandse boeren en tuinders internationaal gezien een vrij lage kostprijs, maar wie dat niet heeft heeft hetzelfde probleem als de terrasuitbater met een kostprijs van 3.50. Die krijgt het signaal: Verzin een list, verlaag je kosten of ga wat anders verkopen.
Zo zijn vraag en aanbod altijd op zoek naar een evenwicht. Komt er een lage kostenaanbieder bij, of ontstaat er meer vraag en kunnen aanbieders met een wat hogere kostprijs ook een boterham verdienen op de markt, dan is er even een verstoring, maar zoeken aanbieders en vragers op natuurlijke wijze weer naar een nieuwe evenwichtssituatie: de prijs en hoeveelheid waarbij prijs en verhandelde hoeveelheid stabiel zijn. Dat evenwicht is een ideaalbeeld uit het theorieboek en wordt maar zelden echt bereikt - voor het zover is, gebeurt er weer wat dat de markt beinvloedt. Maar het denken in een beweging naar evenwicht is een van de belangrijkste inzichten van de economie. En ook praktisch: als je weet waar je nu bent, waar het evenwicht is en hoe de markt zich daar naar toe beweegt kun je snel miljonair zijn.

Overigens is de landbouw niet uniek in de situatie van een lage marginale kostprijs en hoge vaste kosten. En het is al helemaal geen reden om het marktmechanisme buiten werking te stellen. Software is het meest extreme voorbeeld: er zijn nauwelijks kosten gemoeid met het maken van een extra kopie van Microsoft's Word of van Halo3. Geen wonder dat Microsoft liever geen concurrenten ziet en er belang bij heeft dat het niet te simpel lijkt om om te schakelen naar Apple of Linux. De recreatie is een ander voorbeeld: een lege vliegtuigstoel of een hotelovernachting hier in Sittard kun je niet bewaren in een magazijn "tot de markt herstelt" en er meer vraag is. Waar iedereen die wel eens last- minute boekt van heeft mogen profiteren.
Als marginale kosten stijgen, stijgt ook de prijs. Worden aardbeien op de veiling duurder of vertrekt de goedkope stageaire, dan zal het goedkoopste terras geen 3 euro meer vragen, maar 3.10, of de aarbeien van de kaart halen. Geld weggeven kan aan leukere zaken dan aan klanten. En het kan zijn dat bij 3 euro er zoveel klanten op de aardbeien afkomen, dat de terassen te klein zijn. Dan moet er worden uitgebreid, nieuwe stoelen gekocht en stijgen de marginale kosten - en dus de prijs. Daarom is het leuker ondernemen in een uitbreidende bedrijfstak dan in een krimpende.

Niet alleen de marginale kosten zijn bepalend voor de prijs die tot stand komt, hoewel dat in de landbouw met zijn structurele overproductie er wel op lijkt. Ook de marginale opbrengsten spelen een rol. Dat zie je het best als er een flink te kort is: als een voetbalwedstrijd is uitverkocht, de aardbeienoogst flink tegenvalt of door de stijgende melkprijs de vraag naar veevoer stijgt. Als er dan niet onmiddelijk product bijgemaakt kan worden, dan maken de aanbieders een leuke prijs. De prijs stijgt dan tot de marginale opbrengsten (of bij een biertje: het marginale grensnut) van de laatste koper voor de laatste kg. De winst voor de aanbieders is een signaal om meer te produceren. En dus geldt in de evenwichtssituatie waarbij niemand een prikkel heeft een grotere hoeveelheid te produceren of af te nemen dat de marginale kosten en de marginale opbrengsten gelijk moeten zijn. In economenjargon, je raadt het al: mo=mk.

En tot slot: de prijs is dus niet wat mensen willen betalen of waartegen ze zouden willen produceren. Na mijn wandeling wilde ik best 3.75 betalen en vond 3.50 dus een echt een koopje. Ik maak een 'winst' van 0.25, dat noemen economen het 'consumentensurplus'. Als de terras- uitbater aan mijn rugzak of vermoeide blik kon zien dat ik wel die 3.75 zou willen betalen, zou hij dat ook kunnen vragen (en krijgen - als hij net zo goed kon onderhandelen als op de markt in Marokko, en daar de tijd voor had). Met duur uitziende rietenstoeltjes en mooie zonneschermen kan hij proberen vooral klanten te trekken die 3.75 willen betalen, als de extra kosten daarvan maar een dubbeltje zouden zijn, maakt hij bij deze "segmentatie" 0.15 winst en trekt hij klanten uit een andere laag van de piramide van Maslow. Het omgekeerde kan ook: je vraagt 3.75 maar geeft groepen die het voor die prijs niet willen kopen (scholen, bejaarden, inwoners van Sittard?) korting.
Op dezelfde wijze bestaat er ook een producentensurplus: als de terrasuitbater met de laagste marginale kosten (3.00) weet dat zijn collega met de een na laagste marginale kosten niet verder in prijs zal dalen dan 3.10, hoeft hij het ook niet voor minder te doen - en steekt een dubbeltje in zijn zak.

Terwijl we genieten van de laatste aardbeien en nog een kopje Max Havelaar koffie bestellen, raken we in een discussie of het niet oneerlijk is dat de prijs tendeert naar de marginale kosten van de goedkoopste aanbieder. Of naar de marginale opbrengsten bij schaarste.. Economen hebben geen mening over eerlijk of fair, die beschrijven wat er gebeurt, of wat ze denken dat er gebeurt. En wat al gebeurde toen Adam Smith de economische wetenschap nog moest uitvinden.
Ze wijzen daarbij wel op de voordelen van dit systeem voor de welvaart. De winst die de goedkoopste aanbieder (tijdelijk) weet te pakken als producentensurplus is een premie op innovatie. Waar geen concurrentie is, is er geen prikkel tot verlaging van de kosten ("aardbeiencoupes nu E 2.95") en nieuwe produkten ("Heden ook aardbeiencoupes met suikervrije slagroom"). Juist die lagere prijzen vergroten het consumentensurplus en de welvaart. Op die manier geven de consumenten signalen af hoe ze de toekomstige productie ingericht willen zien. Liever goedkoper of juist met nieuwe, duurdere varianten.

Na prijsverlaging hou ik bij elke coupe een kwartje in mijn zak van het bedrag dat ik bereid was te betalen, en na enige tijd kan ik er een extra kopen, of sparen voor een extra CD. Dat vergroot de welvaart - of het ons gelukkiger maakt is wat anders. Een kwartje lijkt niet veel, maar de agrarische sector (en ook de rest van de economie) realiseert elk jaar een productiviteitsverbetering van pakweg anderhalf procent. En daar komen dan alle productverbeteringen waarvan we de effecten slecht kunnen meten nog bij, zoals die software die elk jaar weer beter wordt. Anderhalf procent lijkt niet veel, maar als je dat elk jaar doet, is ons inkomen na 47 jaar verdubbeld. Bij twee procent al na 37 jaar. Veel lezers maken dat nog mee. Groei hoeft niet per se, maar het is wel erg makkelijk. En als zoals in veel landen buiten West-Europa en Noord Amerika het inkomen laag is, dan is het zelfs geen pretje als het niet groeit. Bij ons leidt een recessie, een toestand zonder groei, ook tot veel gemor. Groei lijkt de smeerolie in de economische machine.

Tijd om Sittard achter ons te laten. De route gaat weer het platteland op, richting Susteren en naar Pey, Echt. Langzamerhand laten we de Dutch mountains achter ons. De eerste en zwaarste etappes zijn voorbij. Dat geldt ook voor onze eerste stappen op het terrein van de plattelandseconomie. We weten wat de moderne consument wil en hoe consumenten via de markt bepalen wat er op het platteland gebeurt. We weten hoe die markt werkt en dat boeren ook maar ondernemers zijn, die proberen zich staande te houden. En vaak terecht klagen dat de prijzen maar laag zijn, gezien hun vaste kosten. Het is ook duidelijk dat de ene consument de andere niet is, en ook producenten verschillen. De markt stemt dat allemaal op elkaar af, in een plan-economie is die diversiteit en economische ontwikkeling onmogelijk. De markt dwingt tot specialisatie, de enige bron van welvaartscreatie.
En zo komt het dat we steeds grotere boerderijen met steeds lagere marginale kosten in het landschap zien. En steeds minder boeren. Zoals op weg naar Pey, waar er eigenlijk nog te veel zijn.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten