zondag 27 april 2014

7 Sittard - Pey

Tussen Sittard en Pey lopen we langs kleine en grote bedrijven. Althans dat denken we, maar niet alles is wat het lijkt. We zien kleinere en grotere huizen en schuren op boerenerven. Maar je hoeft zeker in de plantenteelt niet altijd grote gebouwen en zeker niet op een plek te hebben om een miljoenomzet te draaien. En niet iedereen met een grote omzet zet een villa neer.

Grote villa's op boerenerven hebben wel ooit aan rijke boeren met waarschijnlijk grote bedrijven toebehoord, maar sommige daarvan zijn nu weer klein - niet meegegroeit met de tijd. Of zelfs beeindigd en in handen geraakt van particulieren die buiten willen wonen of paarden willen houden. Sommige herken je aan de Amerikaanse witte hekken uit de TV series om de weilanden. Niet dat Nederland net zoveel hout heeft als de VS, maar sommigen blijkbaar wel net zoveel geld.
Het is heel lastig om in het landschap de grote van een bedrijf te herkennen. Traditioneel denken we aan 1 bedrijf op 1 locatie met 1 gezin dat er woont. Door de auto en de tractor is dat in toenemende mate niet meer het geval. Ondernemers kopen niet alleen buurmans grond maar hebben ook bedrijven op een tweede locatie. Soms zelfs in het buitenland, zoals landbouwvoormannen als Cees Veerman en Wien van den Brink ook het publiek duidelijk hebben gemaakt. Boerenbedrijven beginnen op de HEMA of in ieder geval de warme bakkers te lijken: dat zijn al langer bedrijven met meer dan 1 vestiging.

De kwaliteit van het landschap wordt dan ook nauwelijks bepaald door de omvang van de bedrijven. Wel door de omvang van de percelen, begrensd door sloten of bosschages. Die maken een landschap grootschalig of kleinschalig, meer of minder eentonig. Waarbij grootschalig ook nog mooi kan zijn en kleinschalig ook eentonig, maar dat terzijde.
In het verleden zijn er in Nederland veel ruilverkavelingen uitgevoerd om beter met machines uit de voeten te kunnen. In een delta verandert het landschap door de eeuwen heen toch en is het de mens die het landschap maakt en naar zijn hand zet. Een land van water en ingenieurs. Niets logischer dus dan het landschap aan te passen aan de stand van de techniek. Nu missen we het oude landschap met de kromme beken en verspreide bosjes. En er komen ook nadelen aan het licht zoals een wel erg snelle waterafvoer, die tot problemen stroomafwaarts kan leiden. Dus trekken we de ruilverkaveling weer recht en maken beken weer meanderend krom. Rond 1970 zat het tegen met de zware industrie en chemie, zodat bij toeval de Oostvaardersplassen als een nieuwe wildernis in een droogvallende polder konden ontstaan op een plek waar industrie gepland was. Sinds die tijd ontwerpen en realiseren we zelfs natuur. Alsof je natuur kunt plannen en maken: het ingenieursidee is in de delta niet uit te bannen.

De ruilverkaveling heeft schaalvergroting in het landschap dus een slechte naam bezorgd en ten onrechte ook de schaalvergroting van bedrijven in een kwaad daglicht gesteld. Maar het proces gaat gewoon door. Dat komt vooral door de mechanisatie. Elke nieuwe tractor en combine van John Deere is weer groter dan de vorige types. Met als gevolg dat een man geen acht ha graan per dag kan oogsten, maar tien ha. En met het volgende type twaalf ha. Zo gaat de arbeidsproductiviteit, de hoeveelheid producten die een persoon produceert, gestaag omhoog. En daarmee de kostprijs dus omlaag. Er is minder arbeid nodig voor dezelfde productie.
Critici, zoals film- en documentaire makers, willen de welvaartsverhogende schaalvergroting nog wel eens ter disucssie stellen. De film Our Daily Bread toonde zes mensen kruipend over de grond om ijsbergsla voor de Greenery te oogsten, ondersteund door een grote machine zodat ze uit de regen zitten en weinig hoeven te tillen. Wat je nauwelijks als grootschalig mag betitelen ook graast de machine als een monster hele kavels af. Maar het is inderdaad anders dan grootmoeder die de tuin inliep voor een kropje sla. Net zoals we onze meubeltjes van Ikea halen, niet meer van de plaatselijke meubelmaker. Zelf vind ik de beelden van een grote vallei met alleen maar olijvenbomen of zelfs het kassengebied van Almeria of het Westland van bovenaf iets moois hebben. Imposant en geasscocieerd met toenemende welvaart. Maar dat zal wel komen omdat ik in de jaren zestig in de ruimte van het grootschalige Flevoland ben opgegroeid.
De grootschaligheid lijkt hier en daar wel gevolgen te hebben voor de relatie tussen mens en dier. Het op de lopende band smijten van eendagskuikentjes en het in dozen proppen van de volgroeide variant ervan, roept vraagtekens op. Door de grote aantallen dieren zijn dit voor de betrokken medewerkers als vanzelfsprekend objecten met een nummer geworden.

Degenen die de nieuwe techniek als eerste toepassen halen een extra winst, hun premie voor de innovatie, de beloning voor het risico om iets nieuws uit te proberen. Maar erg lang hebben ze daar geen plezier van: hun marginale kosten dalen (ze hebben minder tijd nodig om extra ha graan te telen, de combine hebben ze toch). En zoals we weten uit de wandeling van gisteren: dat betekent nieuw aanbod en dalende prijzen. Uiteindelijk profiteert dus alleen de consument, die minder voor zijn bier en brood betaalt. De Amerikaanse landbouweconoom Willard Cochrane noemde dat het tredmolen-mechanisme. Toen paarden in de landbouw nog niet weggemechaniseerd waren, was dat een aansprekend beeld; tegenwoordig moet je eerst uitleggen dat een tredmolen een apparaat is waarmee paarden in een rondje lopen (de tredmolen) en zo een machine aandrijven. Boeren (en andere ondernemers) denken als de paarden in de tredmolen vooruit te gaan door een stap naar voren te doen, maar ze lopen een rondje ten bate van de consument, en houden zo de economie gaande.

De werkelijkheid is wel ietsje minder somber: ook de boer is consument en geniet door de toegenomen arbeidsproductiviteit van een hoger inkomen. Net als de rest van de maatschappij wordt hij of zij welvarender door de stijging van de arbeidsproductiviteit.
Bedrijven worden dus steeds groter, en er zijn er minder nodig. Kleine bedrijven met een hoge kostprijs verdwijnen. Dat is een proces dat in de landbouw heel langzaam verloopt, veel trager dan bijvoorbeeld in de detailhandel waar kleine kruideniers, slagers, drogisten en snackbars in een hoog tempo zijn vervangen door hun grotere soortgenoten van Albert Heijn, het Kruidvat en McDonalds. Dat komt omdat kleine landbouwbedrijven vaak helemaal niet zo'n hoge kostprijs hebben. En zeker geen hoge marginale kostprijs, de kosten van zaaizaad en kunstmest zijn voor 200 ha granen per ha niet veel lager dan voor 20 ha. Machines en gebouwen zijn op kleine bedrijven vaak ouder en zijn grotendeels afgeschreven. De boer in kwestie is vaak ook ouder, en heeft weinig mogelijkheden om op een alternatieve manier met zijn arbeid inkomen te verwerven. Bij een sollicitatie bij de plantsoenendienst nemen ze liever een jong en sterk talent dan een ouder iemand die niet gewend is in teamverband te werken. De opbrengst in een alternatieve aanwending (de opportunity cost) is dus laag. Bovendien dwingt de geldstroom van het bedrijf ook niet om de zaak te verkopen en te solliciteren: als je niet van plan bent te herinvesteren zijn de opbrengsten die de kosten van de afschrijvingen dekken, beschikbaar als inkomen. Zo eet je wel langzaam je bedrijf op, maar dat kan economisch beter uitpakken dan er vandaag mee ophouden en werkeloos worden.

Voor een potentiele opvolger is de situatie heel anders. Zoon of dochter heeft wel de mogelijkheid om op basis van zijn of haar studie ergens aan de slag te gaan en een inkomen te verwerven. Die arbeid heeft dus een hogere opportunity cost. En daar komt de investering in de bedrijfsovername nog eens bij. Voor haar / hem is het bedrijfje al snel te klein: hij / zij stemt met de voeten en kiest voor wat anders. Op dat moment komt het bedrijf te koop: de grond wordt toegevoegd aan een ander bedrijf, erf en gebouwen gaan naar een particulier (soms de potentiele opvolger) die landelijk kan blijven wonen.

Zulke structurele veranderingen gaan dus langzaam in de landbouw, vooral als overschakelen naar een ander beroep lastig is, bijvoorbeeld ook omdat er weinig werkgelegenheid in de buurt is en de technologische ontwikkeling niet zo schokkend is dat het op de oude manier helemaal niet meer kan. Komt er wel verplicht iets nieuws (bijvoorbeeld omdat de melkbussen door de melktank vervangen worden of de legbatterij verboden wordt) dan is dat vaak een moment waarop oudere boeren en kleine bedrijven echt stoppen. Dat is meer dan een mooi excuus: de investering loont niet meer, de marginale kosten worden te hoog.
De structurele ontwikkelingen in de landbouw gaan dus langzaam. Je kunt je afvragen of dat erg is. Ik vind het eigenlijk wel een redelijk sociaal proces omdat mensen op hun vijftigste niet duurzaam werkeloos worden en nog gewoon mee kunnen draaien. Die garantie zouden veel werknemers in de industrie, zoals in de fabriek van Nedcar hier even verderop in Born, ook wel willen. De consument wordt niet veel benadeeld want de marktprijzen liggen er niet hoger door - die worden bepaald door de grote jongens met de lage marginale kosten. Bovendien hebben die het overgrote deel van de productie in handen - vaak geldt een 20/80 regel: 20% van de boeren levert 80% van ons voedsel.

Wel is de arbeidsmarkt er wat krapper door: de plantsoenendienst heeft minder sollicitanten om uit te kiezen. De slechte bedrijfsstructuur met veel te kleine bedrijven heeft in de akkerbouw ook niet al te veel invloed op de productie, het maakt niet zoveel uit of de ha graan nu door een klein bedrijf of zijn grote buurman geteeld wordt. Toch is er wel een effect: kleine bedrijven hebben immers arbeid over en zullen dus andere, intensievere gewassen (zoals uien of aardappelen) telen dan de grotere. Ook in de veehouderij en tuinbouw zou vermoedelijk wel wat eerder prijsherstel na overproductie optreden als bedrijven met een hoge kostprijs ook echt het veld zouden ruimen. Lage prijzen leiden in de landbouw dus op korte termijn maar tot geringe aanpassing van het aanbod, wat overigens niet ongebruikelijk is in markten waar de productie hoge vaste kosten kent. Sommige amerikaanse vliegmaatschappijen (ook een business met hoge vaste kosten) vliegen onlangs lage prijzen ook maar door en zijn constant in surseance van betaling. En Shell stopt ook niet bij een olieprijs van $ 10.-, zoals iwe die n de jaren negentig kenden.

Verder is een gevolg van dit mechanisme wel dat de kleine bedrijven langdurig geplaagd worden door lage inkomens, zeker als je de kosten voor machines, gebouwen en arbeid hoog vast stelt - bijvoorbeeld op CAO-loon. Dan zijn die bedrijven sterk verliesgevend. De allerkleinste bedrijven zijn vaak nevenbedrijven, waarbij een van de partners (of beide) nog een andere activiteit heeft. Eigenlijk zijn dat geen boeren met een inkomen van buiten bedrijf maar vrachtautochauffeurs met wat agrarisch inkomen of verpleegsters met een partner die part-time boer is. Daar valt het met de totale inkomens vaak wel mee, bovendien is er vaak nog vermogen en de ondernemer heeft zich al lang neergelegd bij de gedachte dat er ingeteerd mag worden omdat er geen opvolger zal zijn. Maar op de bedrijven in het midden van het spectrum, die hopen in de tredmolen van de technologische vooruitgang overeind te blijven, is het vaak sappelen: het bedrijf vraagt om investeringen, de arbeidsproductiviteit is aan de lage kant, er is geen tijd voor inkomen van buiten bedrijf en je moet dus de vaardigheid (of het geluk) hebben van hele goede opbrengsten om bij te blijven. Slechts een enkeling lukt het om ook nog te groeien.

Zolang er nieuwe en grotere machines worden ontwikkeld gaat dat proces dus gewoon door. Zelfs als je het stop zou kunnen zetten, duurt het nog jaren voor het proces dat nu loopt, is uitgewerkt. Als het gemiddelde bedrijf langs het Pieterpad nu 50 koeien heeft, en 100 zou optimaal zijn (in werkelijkheid leert Oost Duitsland dat 750 misschien nog wel optimaler is, in ieder geval zijn er Deens berekeningen die wijzen op 300 als efficient), en we zouden Nederland net als indertijd de IJsslemeerpolders morgen even optimaal kunnen inrichten, dan kan de helft van de bedrijven worden beeindigd. Via natuurlijk verloop duurt dat nog jaren, en als we zover zijn is de tredmolen van de techniek al weer verder.

Herstructurering gaat dus nog wel even door. Ik denk dat de informatietechnologie en de robotisering ook nog grote effecten gaan geven. Net zoals die in de autofabriek in Born het productieproces sterk veranderd hebben. Er is geen goede reden waarom je tractoren met de huidige technologie niet onbemand zou kunnen laten rijden. De technologie daarvoor komt uit het leger langzamerhand beschikbaar. In Amerika worden daar al praktijkproeven mee gedaan. Er wordt in navolging van een trio biologische boeren ook ge-experimenteerd met rijpaden, waar machines vaste banen volgen (en de grond niet meer vast klinken) zodat ze zwaarder maar op termijn ook onbemand kunnen zijn. En waarom eigenlijk grote machines: universiteiten houden wedstrijdjes met kleine robots die om de maisplanten heen rijden. Ze zijn nog te duur en niet goed genoeg om er 25 in een veld los te laten (en ik zie de science fiction films al voor me), maar wie weet.
Een tweede reden waarom de vermindering van het aantal bedrijven zeker niet minder wordt, is specialisatie binnen de bedrijven in management en uitvoerend werk. Mijn vader begon ooit als bedrijfsleider in de jaren vijftig op pakweg 50 ha met misschien wel vijf man personeel. In de jaren zeventig bleef hij op zijn eigen bedrijf van 45 ha alleen over. En daar deed hij zowel management als alle uitvoerende werk. Hij was voor zijn tijd goed opgeleid (en ex-voorlichter), maar de huidige generatie heeft minimaal middelbare landbouwschool, vaak hoger beroepsonderwijs en soms de universiteit. Dat zijn dure opleidingen om uren in de melkput te staan of de hele dag trekker te rijden, ook al moet je daarvoor misschien wat meer hebben dan een tractorrijbewijs - maar zeker geen studie bedrijfskunde. Tegelijkertijd komt er op de arbeidsmarkt goedkope arbeid beschikbaar: in Amerika de Mexicanen, hier de Oost-Europeanen (en in het Westland al jaren allochtone medewerkers en soms illegalen). Net als indertijd bij de plantages in de tropen is dan specialisatie tussen management en uitvoerende arbeid mogelijk. In Oost-Duitsland en centraal Europa zie je Nederlandse ondernemers op die manier grote bedrijven runnen.

Ooit zal dit proces wel een keer stoppen, maar waar is niet te voorspellen. Als bedrijven groot zijn, neemt de kostprijs niet meer af. Hij kan zelfs toenemen door coordinatiekosten. In veel bedrijfstakken blijven er uiteindelijk maar een klein aantal spelers over, zelfs zo weinig dat mededingingsautoriteiten als de NMA op het laatst fusies moeten verbieden omdat ze schadelijk zijn voor de welvaart. De grote bedrijven hebben graag het grootste marktaandeel. Nummer 1 en 2 verdienen nog wat, drie speelt misschien quite, daarna wordt het lastig tenzij je je op een deelmarkt weet staande te houden. Voor alle andere bedrijfstakken vinden we dat niet erg, of we zegggen wel dat we het erg vinden dat de snackbar en de slager verdwijnen maar we gaan toch naar McDonalds en Albert Heijn. Er is geen reden daar voor de landbouw anders tegen aan te kijken.

Komende jaren zal ook de arbeidsmarkt zich doen gelden. Jonge mensen stemmen vooral met de voeten en nemen een bedrijf niet over als ze elders in de economie een leuke baan met een goed inkomen vinden. In een aantal gevallen is de keuze voor het onzekere ondernemerschap op het ouderlijk bedrijf toch een negatieve vanwege gebrek aan alternatieven. Door de vergrijzing en de op termijn hopelijk weer goed draaiende economie lijkt dat minder nodig. Boeren zijn gemiddeld altijd ouder dan 50 jaar geweest met het pensioen in zicht. Ik denk dat komende jaren er relatief meer dan in het verleden geen opvolger zullen hebben. Dat is niet erg, het is zelfs gunstig voor onze welvaart en schept kansen voor (jonge) ondernemers die wel in de landbouw aan de slag gaan. En de Pieterpad wandelaar zal er weinig van merken want het landschap zal er niet veel van veranderen, of het moet een toenemend aantal witte paardenhekken zijn.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten