zondag 25 mei 2014

8 Pey - Roermond

We lopen Pey uit en volgen de rood-witte merktekens van het Pieterpad. Zandwegen voeren ons door bossen en bosjes en langs de velden. We gaan richting Montfort, een dorp dat de oorlog niet heeft overleefd. Hier en daar zien we een tractor, vaak van de kleur groen - het merk John Deere. Mijn eigen sympathie ligt bij Cormick, dat zijn tractoren rood spuit, ook wel onder de naam International Harvester. Begin jaren zestig leerde ik trekker rijden op een Cormick en net als bij auto's blijft je eerste tractor je bij. Later reden we overigens ook veel Ford, dat zijn trekkers blauw spuit. Ik mag er elk jaar nog graag van genieten als onze plaatselijke tractorvereniging met zijn nostalgische rondrit langs komt. Nostalgie en romantiek zijn mooie emoties maar natuurlijk niet in de business-to- business markt om een nieuw apparaat te kopen. Dan telt alleen een zakelijke afweging van prijs en kwaliteit, het zijn geen consumentengoederen die soms wel op emotie worden gekocht.

Vroeger had je overigens veel meer tractormerken dan nu: Allis-Chalmers (met dat ene kleine wiel van voren), BM - Bolinder Munktell (uit Zweden), Valmet (uit Finland), Deutz, Hanomag, Ferguson, Massey-Harris, Belarus (inderdaad uit Wit-Rusland) en nog tientallen anderen. Zoals in alle volwassen industrieen is er concentratie opgetreden: bedrijven kopen elkaar op, alleen de allerbeste technologie overleeft de concurrentie en nu zijn er nog maar een paar concerns over. Dat is een normaal verschijnsel, zo werkt de markt in ons voordeel. Je ziet het ook in de autoindustrie; het wemelt er van de verdwenen bedrijven, waarvan sommigen nog als merknaam voortbestaan: Simca, Talbot, Citroen, Peugot, Renault, Opel, Daf, Spijker. Af en toe komt er een nieuw bedrijf bij die wat bijzonders maakt (Donkervoort) of uit een lage lonen land komt en zich opwerkt (Toyota, Hyundai). Dat hoort typisch bij de ontwikkeling van een bedrijfstak. Die begint met veel, vaak ongerichte innovatie waarbij veel ondernemers denken iets bij te kunnen dragen en er iets aan te kunnen verdienen. Veel koetsenbouwers begonnen auto's te bouwen, en soms (net als wagenbouwers) ook tractoren. Daarna komt de concentratie - iets wat je nu ook in de wijnbouw, de intensieve veehouderij en de tuinbouw ziet gebeuren.

Soms zorgt de economische omgeving ervoor dat er verschillen in techniek blijven bestaan. Zo kom je in Australie en Amerika op de weg de vrachtauto's met twee aanhangers tegen: de Road Trains. In Nederland wordt dat niet vertoond, hoewel de koolzaadwagens van de toenmalige Rijksdienst voor de IJsselmeerpolder die begin jaren zestig ook met drie wagens achter een tractor reden. Dat mocht in de nieuwe polders (het was geloof ik een soort eigen terrein waarop het wegenverkeersregelement van toepassing was verklaard) en wij vonden dat als kinderen imposant. De grote vrachtwagens illustreren dat er veel ruimte is. De vrachtauto's hebben er ook een imposante motorkap. In Europa lukt het je niet om daar de Albert Heijn in de Dorpsstraat mee te bevoorraden (te grote draaicirkel) en is de cabine dus bovenop de motor gebouwd en zijn de opleggers wat kleiner. Economische schaarsteverhoudingen geven de techniek vorm.

Er is in zo'n eerste periode waarin zich een nieuwe bedrijfstak als de automobiel- of de tractorindustrie ontwikkelt, veel geld beschikbaar om nieuwe zaken te ontwikkelen. Direct uit eigen middelen of moderner via venture funds. Ook hier werkt de markt. Maar er woeden in economenland soms wel discussies hoe de markt werkt en of de markt wel goed genoeg werkt. Zo wordt er nog wel eens beweerd dat je er op zo'n nieuw terrein als de kippen bij moet zijn, en liefst als eerste. Dan vestig je je (merk)naam en er zou een leren-door-doen effect optreden: hoe meer je in de loop der tijden produceert, hoe meer je leert, en de kostprijs daalt. Het bestaan van zo'n first- mover advantage en het learning- by- doing effect, hoe voor de hand liggend ook, is echter nog al omstreden. Er zijn ook veel voorbeelden waar het anders is gelopen en de markt nu in handen is van een latere toetreder. In de software- industrie zie je dat bij zoekmachines en bijvoorbeeld bij spreadsheets. Nu werken veel mensen met Excel, maar in de jaren tachtig begon ik met het pakket Symphony, een voorloper van Lotus123. Ook PcCalc en SuperCalc waren toen bekende paketten.

Ook bij boeren en tuinders gaat het vaak zo: de eerste toepassingen mislukken, die boeren worden uitgelachen, de rest wacht nog even af en na een paar jaar lukt het iemand anders wel en volgt toepassing op grote schaal. De innovatie is dan profijtelijk in een werkproces ingepast.

Een andere discussie is de vraag of de markt wel altijd het "beste" systeem kiest. Of zou de overheid de keuze moeten sturen? En daaraan gerelateerd of de geschiedenis geen te zwaar stempel drukt op de innovatie, de zogenaamde padafhankelijkheid. Soms kiest de markt voor iets dat technisch niet de beste oplossing lijkt. En als de keuze dan een keer gemaakt is en iedereen gebruikt het, dan zit je er aan vast, de technologie is een standaard geworden en je verandert niet meer zo makkelijk met zijn allen. Dat heet het lock-in effect, je zit opgesloten in de gemaakte keuze. Dat komt dan vaak weer omdat een technologie netwerk-effecten heeft: ik heb niets aan een telefoon, tenzij er meer mensen een telefoon kopen. Anders is er niemand om mee te bellen; maar dat betekent ook dat ik alleen niet meer zo makkelijk zal kiezen voor een andere mobiele standaard dan GSM.

Zo was er indertijd een hele heisa over de standaard voor video: VHS of Beta. Beta was volgens de technici beter qua beeld, het werd ook al langer in de filmindustrie gebruikt. VHS won in de markt en prompt werd de wijsheid van de markt in twijfel getrokken en het padafhankelijkheidsprobleem breed uitgemeten. Met argumenten voor overheidsingrijpen, want de markt zou hier falen. Maar in werkelijkheid gaven consumenten weinig om de betere beeldkwaliteit van Beta op hun kleine TV. Ze hadden liever VHS dat de capaciteit van de cassette gebruikte voor wat mindere beeldkwaliteit maar een langere speelduur zodat je een film of voetbalwedstrijd op kon nemen. Een andere beroemde case is die van ons QWERTY- toetsenbord, waarop ik dit boekje tik. Het later ontwikkelde Dvorak toetsenbord zou efficienter zijn, maar dat is nooit echt goed bewezen en vermoedelijk een fabeltje. Waar nodig werd QWERTY wel aangepast, in Frankrijk is het AZERTY. Locked-in door padafhankelijkheid komt dan ook minder voor dan velen denken. Kijk ook maar hoe makkelijk we switchen van 78-toerenplaatjes naar LP's, naar muziekcasettes, naar CD's, DVD's en naar iTunes.

Innovatie vindt je op de vreemdste plekken. We naderen intussen Sint Odilienberg, fraai gelegen op een heuvel aan het riviertje de Roer. Aan de linkerkant ligt het oude landgoed Hoosden en vanaf de heuvel duiken we het Roerdal in, bebouwing is er niet vanwege de soms hoge waterstand. Op veel plaatsen in het landschap zie je populieren. Vaak in een bomenrij, soms een perceel. Het Pieterpadgidsje legt uit dat ze vruchtbare grond, veel licht en vocht vragen. Ze wortelen niet diep, maar zijn wel stormvast. Stekken makkelijk (een twijg in de grond is genoeg), de klonen hebben exact de eigenschappen van de moederboom en ze groeien snel. Het hout wordt gebruikt voor klompen, lucifers, en vooral papier. Van oudsher hadden we maar drie soorten in Nederland: de zwarte populier, de abeel en de trilpopulier. Innovatie heeft er voor gezorgd dat deze autochtonen inmiddels verder verbeterd zijn, of verdrongen door buitenlandse varianten. De bekende 'Canada' is al in de 19e eeuw ontstaan uit een kruising van onze zwarte populier en een Amerikaanse soort. De Italiaanse variant doet het goed rond boomgaarden. En natuurlijk is er een variant die al in 15 in plaats van 25 jaar kaprijp is. Maar voor ons wandelaars blijft het natuur, waar we doorheen wandelen naar de monding van de Roer.

Veelal lijkt het of de innovatie in de landbouw uit de lucht komt vallen. Ineens is er de tractor, de 'Canada', de snijmais (in Nederland in de jaren zeventig van een paar duizend naar meer dan 100.000 ha), de melkrobot, de biologische landbouw. Maar dat is niet waar. Veel van die innovaties komen niet uit de lucht vallen maar van buiten de landbouw. Daar hebben we al een aantal industriele revoluties achter de rug. De eerste (in de 18e eeuw) draaide op steenkool en katoen, en bracht de textielnijverheid van het platteland naar de fabriek. Dat betekende relatief minder werkgelegenheid op het platteland, maar dat kon ook want de Engelse wetenschapper Jethro Tull vond al in 1701 de zaaimachine uit, liet ossen door paarden vervangen, ontwikkelde een schoffelmachine en propageerde mest. Binnen een eeuw verdubbelde de Europese bevolking. Toen in de jaren zestig de jeugd 'on the road' het platteland herontdekte, kreeg Tull opnieuw erkenning op LP en CD in de naam van een populaire rockband.
De tweede industriele revolutie draaide (vanaf 1830) op stoom, bracht de spoorwegen en droeg er aan bij dat goedkoop Amerikaans graan de Europese markt overstroomde. De derde golf (vanaf 1875) met staal, electriciteit en zware metaalindustrie deed er nog een schepje boven op. Het bracht de Eiffeltoren en stalen stoomschepen met nog meer graan. De graancrisis werd in Europa de basis voor landbouwbeleid en in Nederland voor landbouwvoorlichting, - onderwijs en kwaliteitsmanagement. Daarna kwam de vierde golf met olie, (petro)chemie en daarmee de auto met massaproductie (plastics!) voor de welvarende mens. Door de twee wereldoorlogen duurde het even voor de innovatie was uitgewerkt, maar de gevolgen voor het platteland waren niet minder groot. Nog meer mensen vertrokken naar de stad, de tractor verving het paard en de mensen. De chemie leverde de kunstmest en de bestrijdingsmiddelen die de productie omhoog joegen en ook een milieuprobleem brachten.
En sinds de zeventiger jaren hebben we de informatie- en telecommunicatierevolutie, waarvan de effecten op de landbouw en het platteland nog onderschat zijn.
Het idee dat zulke golven bestaan komt van de Russische econoom Nicolai Kondratieff, die er in 1925 een boekje over schreef. Een Kondratieff-golf duurt zo'n 45 tot 60 jaar. Waar ze vandaan komen is niet erg duidelijk. Ik hou het op de fundamentele wetenschap, die soms met een nieuwe vinding enthousiasme van mensen en investeerders weet op te roepen.

We mogen dan niet weten waar de golven vandaan komen, we weten wel steeds beter hoe ze in detail werken. Aan het begin van zo'n cyclus in de technologie nog weinig productief, het is uittesten, er worden fouten gemaakt en de technologie wordt nog niet optimaal gebruikt. Zo bleven bij de introductie van de elektriciteit, die in fabrieken de aandrijfbanden verving, fabrikanten toch eerst nog onhandig lange fabrieksgebouwen neerzetten, of elektriciteitsinstallaties per verdieping installeren. De eerste auto's werden als de gebruikelijke koetsen gebouwd, met de chauffeur op de bok. Vaak is niet de techniek zelf het probleem, maar de inpassing in werkprocessen. En soms zijn standaarden nodig, die er eerst niet waren. Zo kreeg elke Nederlandse gemeente pas een uniforme tijd (in plaats van de werkelijke zonnetijd) na 1900, omdat het toenemend treinverkeer dat nodig had voor een goede dienstregeling. Die standaarden zijn overigens iets waar de overheid soms goed behulpzaam bij kan zijn.

In die eerste fase is er dus veel innovatie en geld ('hot money'). Vaak kom er daarna een financiele crisis en vervolgens een lange periode waarin de techniek profijtelijk wordt uitgerold. Aan het eind van een Kondratieff cyclus wordt de oude technologie minder productief en vertoont allerlei nadelen. Afnemende meeropbrengsten. We zien dit nu in de landbouw met de milieu- effecten van de chemie of de leegloop van sommige Europese plattelandsgebieden, vooral in de bergen. Nieuwe vindingen krijgen dan een kans. Vaak in 'niches' om een probleem uit de oude cyclus te helpen oplossen: de eerste stoommachines die op zeilschepen werden bijgeplaatst, waren bedoeld voor perioden en gebieden met windstiltes. Pas later had de stoommachine de wind zo in de zeilen dat men het doek definitief kon strijken. De eerste auto’s werden in New York toegejuicht omdat er veel milieuvervuiling was van de paarden in de stad: veel mest op straat en per dag moesten tientallen dode paarden worden weggesleept. Hier werkt de markt dus al om te bepalen of een vinding succesvol wordt.

Op dezelfde manier is precisie-landbouw, waar informatietechnologie wordt toegepast, een oplossing voor overdadig gebruik van chemische middelen. Maar ook de chemie zelf zit met zijn kennis uit de vorige golf niet stil en maakt middelen minder schadelijk. De markt bepaalt dan wel wat er aan innovatie overleeft: een duurder maar minder schadelijk bestrijdingsmiddel, de spuitcomputer, de maisrobotjes die zelf onkruid wieden of alle drie. Een kwestie van kosten en baten.

Over zulke ontwikkelingen kun je mooie kip-ei discussies krijgen. Neem de snelle mechanisatie van de akkerbouw in het begin van de jaren zestig, toen de tractor de aardappelrooimachine kon trekken en veel landarbeiders in de haven van Rotterdam gingen werken waar de lonen sterk stegen. Als jong onderzoeker boog ik me ooit over de vraag wat oorzaak en gevolg was: werden de arbeiders door de lonen naar de haven getrokken en moesten de boeren in machines investeren, of investeerden de boeren in machines en werden de arbeiders naar de haven gestuurd? Push or Pull? Ik beweeerde geloof ik het eerste en dat bracht me in discussie met een andere landbouw-econoom, ene Cees Veerman die meer voor de andere redenering voelde. Cees werd later nog mijn hoogste baas bij Wageningen UR en minister. Toendertijd concludeerden we gezamenlijk dat het geen kip/ei kwestie maar een haasje-over proces was waarin er stapje bij stapje steeds grotere machines kwamen (tot ze te groot werden, de 6-rijige aardappelrooier werd nooit een succes) en mensen uittesten wat de haven te bieden heeft: eerst gaan alleenstaande avonturiers, daarna complete gezinnen. Het patroon van afwegen van kosten en baten zit er dus duidelijk in.
Ook op grote schaal. Dat is de theorie van de opgewekte innovatie (induced innovation) van de Japanner Huyiro Hayami en de Amerikaan Vernon Ruttan. Ze constateerden dat de mechanisatie in de Amerikaanse landbouw in de 19e eeuw een gevolg was van gebrek aan arbeid en een overschot aan grond. Ofwel de arbeid was relatief duur (en kwam via immigratie uit Europa) en land was vrijwel gratis (als je de bisons en de indianen er af jaagt). Het was dus aantrekkelijk machines uit te vinden waarmee je per man meer hectares kon bewerken. En dus vond Cyrus McCormick de graanmaaier uit. In het overbevolkte Japan was in die tijd grond duur en de arbeidskosten relatief laag, dus daar richtte de innovatie zich op technieken die de productie per ha opjoegen, zoals irrigatie van de rijst. Terzijde: McCormick zelf maakte de komst van 'zijn' en 'mijn' tractor al niet meer mee, dat was pas aan het begin van de 20e eeuw. En hij liet naar Amerikaans gebruik zijn vermogen ondere andere na aan de Farm Foundation, een stichting die tot mijn vreugde en profijt hedentendage nog regelmatig bijspringt in het organiseren van bijeenkomsten van landbouweconomen.

Onze etappe nadert Roermond, de grote Munsterkerk komt in zicht. We hebben in deze wandeling van het Pieterpad een beter beeld gekregen waar de innovatie en de vernieuwing van productiesystemen vandaan komt. Ook dit wordt door markten geregeld. Hoewel de Franse overheid met zijn grote projecten als de TGV daar anders over denkt, kan de overheid de innovatie in de regel rustig aan de boeren, burgers en buitenlui overlaten. Zeker in de landbouw, waar veel innovaties van andere sectoren worden afgeleid. In hun tredmolen hoeven boeren en anderen zich alleen maar af te vragen of ze hun investering zich in een aantal jaren terug zullen verdienen. Er zijn technieken voor om dat uit te rekenen, dat noemen we investeringsselectie. Dat is minder simpel dan het lijkt, maar daar hebben we het nog wel eens over. Op dit moment is de boodschap dat we door het zelf doorvoeren of niet doorvoeren van innovaties, ook automatisch signalen afgeven die de technische en economische ontwikkeling sturen. Ook hier werkt de onzichtbare hand van de markt. De business van de routeplanners en de daarvoor benodigde kaarten is er een mooi voorbeeld van: een miljardenbusiness met nuttige producten, ontstaan (grotendeels in een relatie met Nederland) zonder overheidssteun en zelfs zonder wetenschappelijk onderzoek. We lopen van onze kaart voor vandaag af en pakken morgen de draad weer op op het NS Station van Roermond.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten